Terug naar overzicht

Protestant
Rooms-Katholiek
Gebruiken en Riten

"Veertigdagentijd is wezenlijk lijdenstijd"

Protestants Nederland

01 FEB 2012

crosses-671379_1280

Terug naar overzicht

Wilhelmus à Brakel: ‘Vasten is eene extraordinaire Godtsdienstige oeffeninge’

Er zijn verschillende aanduidingen voor de periode die aan Pasen voorafgaat. Een daarvan is quadragesima oftewel veertigdagentijd, in de rooms-katholieke wereld ook wel vastentijd genoemd. Over vasten gesproken: aanvankelijk deden de christenen dat alleen op de drie dagen voorafgaande aan Pasen, later werd dat uitgebreid naar de hele Goede Week. Aan het einde van de derde eeuw kwamen de veertig dagen vóór Pasen in zwang als een doorlopende tijd van vasten, naar aanleiding van de veertig dagen die Jezus vastend in de woestijn heeft doorgebracht. Gedurende de drie laatste dagen onthield men zich volledig van voedsel.

Omdat op de zondagen niet werd gevast, bepaalde paus Gregorius de Grote rond 600, dat de veertigdagentijd voortaan 46 dagen vóór Pasen moest beginnen. Zo bleven er, na aftrek van de zes zondagen, vanaf de Aswoensdag tot Pasen veertig werkelijke vastendagen over.

Vasten

Volgens aloude voorschriften van de Rooms- Katholieke Kerk moeten haar leden vanaf 14 jaar zich op vrijdagen en Aswoensdag onthouden van het eten van vlees of van ander voedsel, bepaald door de bisschoppenconferentie. In 1983 werd een nieuw kerkelijk wetboek ingevoerd. Het onthoudingsgebod bleef nagenoeg ongewijzigd. Wel werden minderjarigen en zestigplussers van het vastengebod vrijgesteld.

De bisschoppenconferentie kreeg de bevoegdheid om de voorschriften nader in te vullen en ook andere vormen van boete, zoals werken van liefdadigheid en oefeningen in vroomheid, op te dragen. Als men de kerkgeschiedenis nagaat, moet men vaststellen, dat de Rooms-Katholieke Kerk op dit terrein in de loop der eeuwen steeds minder streng geworden is. In de reformatorische traditie is geen sprake van een vastentijd voorafgaande aan Pasen.

Wel zijn er (steeds meer) individuele protestanten die in de veertigdagentijd enigerlei vorm van onthouding laten zien. Er zijn er die geen alcohol nuttigen, om een voorbeeld te noemen.

Enkele jaren geleden schreef (ds.) Egbert van der Veen in Centraal Weekblad: ‘Wie in de veertigdagentijd vast of zich bepaalde vormen van eten en drinken ontzegt, wil solidair zijn met de velen die het altijd aan voedsel ontbreekt. Vasten is bedoeld om ons te wijzen op de honger in de wereld, niet op onze eigen honger.’

‘ Door onze vrijwillige ontzegging ervaren we dat sommige vormen van voedsel een onevenredig grote plaats in ons leven innemen. De reclame van de consumptiemaatschappij is daar natuurlijk debet aan. Waarom zou je vasten? Misschien om dit te ervaren: vasten is een uitnodiging om het lawaai te doen verstommen en te luisteren naar de stilte, om orde te scheppen in de chaos en om wat oppervlakkig en nietszeggend is weg te breken zodat men wat waardevol en blijvend is kan bereiken.’

Ik wijs in dit verband op twee artikelen in een serie over ‘Leven met God in tijd van welvaart’, beide van de hand van ds. B.J. van der Graaf.

Ze verschenen enkele jaren geleden in De Waarheidsvriend. In het eerste, ‘Oefening in stil worden’, wijst de auteur op de overvloed aan consumptieartikelen en aan informatie- en communicatieprikkels in onze tijd, met als gevolg overconsumptie en gebrek aan rust. Hij pleit dan voor het oefenen in stil worden.

In het tweede artikel, ‘Vasten en geven’, schrijft Van der Graaf: ‘Naast stilte noem ik een andere discipline van onthouding: vasten. Het beoefenen van vasten zou wel eens de belangrijkste geestelijke oefening kunnen zijn om los te komen van het web van consumptieovervloed.’ De auteur noemt als concreet voorstel om één enkel moment in de week een maaltijd of een onderdeel van een maaltijd achterwege te laten. Men zou de tijd die men anders nodig zou hebben om te eten, kunnen gebruiken om in de bijbel te lezen. ‘Wat je dan doet is je oefenen in het woord van Jezus dat je niet zult leven bij brood alleen maar bij ieder woord dat uit de mond van de Heere uitgaat.’ Van der Graaf legt geen verband met de periode die aan Pasen voorafgaat. Zijn benadering is dus meer algemeen dan toegespitst op de vastentijd.

Werkheiligheid

Zoals gezegd, kent de reformatorische traditie geen vastentijd. Dat heeft hiermee te maken: de Hervorming wilde met de schaduwzijde van allerlei menselijke boetedoeningen afrekenen. Wat was dan die schaduwzijde? Welnu: die boetedoeningen leidden gemakkelijk tot de gedachte aan werkheiligheid. Alsof het heil door menselijke inspanningen te verdienen zou zijn.

Die kant wilde men niet op.

Want het lijden van Jezus moest centraal staan, niets anders. Daarom sprak men ook over de lijdenstijd.

Overigens: in die periode telde en telt men niet zes, maar zeven zondagen. Vaak gaf en geeft men er enig profiel aan door de zondagen aan de zeven kruiswoorden te koppelen. Die gewoonte kwam trouwens al in de late Middeleeuwen op.

Lag het accent in de Reformatie op de kruiserdienste van Jezus, de predikanten van de Nadere Reformatie legden meer nadruk op de persoonlijke beleving van het heil. In dat kader bespraken zij het grote belang van vasten, zo laat dr. A.A. Teeuw zien in zijn vorig jaar verschenen boekje Vasten en minderen. Hoe vasten van betekenis veranderde.

Vasten gold toen als teken van berouw over de zonden en als uiting van onwaardigheid. Wilhelmus à Brakel geeft de volgende beschrijving: ‘Vasten is eene extraordinaire Godtsdienstige oeffeninge, in welke een geloovige eenen dagh sich van alles, wat het lichaem verquikt, onthoudt, en sich soo wel na het lichaem als na de ziele voor Godt verootmoedight, als een middel om syne begeerte te verkrygen.’

Het behelst naar de mening van de oudvader onthouding van ‘alle Spysen’, ‘Cieraedt’, ‘Vermaeck’, ‘Werk’ en ‘Slaep’. Hij noemt ook nog het element van verootmoediging. Teeuw merkt op: ‘Hoewel de beschrijvingen zeer lezenswaardig zijn, ontstaat er bij hen toch weer iets van dat oudtestamentische en verdienstelijke vasten. Ze wijzen dit overigens stellig af, maar hun minutieuze beschrijving van wat bij vasten wel mag en wat niet mag, tendeert naar het verdienstelijke. Dat blijft een gevaar.’

Leesroosters

In de gemeente die ik dien, de protestantse gemeente te Hellendoorn, hebben we het niet meer over de lijdenstijd maar over de veertigdagentijd, zoals dat in veel protestantse gemeenten gebeurt. Je zou kunnen spreken van een oecumenisch gebaar. We rekenen dan ook niet meer met zeven maar met zes zondagen, net als de roomskatholieken. Voor die veertigdagentijd is geen vasten voorgeschreven. Men moet zelf weten of men dat doet.

Tegen de aanduiding ‘veertigdagentijd’ is niets in te brengen. Sterker nog: die heeft Bijbelse papieren. Niet alleen vanwege de veertig dagen die Jezus zelf vastend in de woestijn heeft doorgebracht. De uitdrukking ‘veertig dagen’ komt vaker in de Heilige Schrift voor. In zijn boekje De bijbel lezen, hoe kun je dat? wijst prof.dr. H. Jagersma op de verhalen van de vloed en van het verblijf in de woestijn, waarin respectievelijk van ‘veertig dagen en veertig nachten’ (Genesis 7: 4 en 12) en van ‘veertig dagen’ (Numeri 13: 25, vgl. 14: 34 en Ezechiël 4: 6b) wordt gerept.

Het gaat volgens de auteur om verhalen van de mens in crisissituatie. Hij vervolgt: ‘Op grond van deze gegevens is het bovendien onmiskenbaar dat we bij dergelijke verhalen in de bijbel beslist niet alleen met een oud, maar ook telkens weer met een nieuw verhaal hebben te maken. Met het oog op dit alles is ook duidelijk dat in Matteüs 4: 1-11 met het verhaal over de ‘veertig dagen’ durende verzoeking van Jezus in de woestijn wordt uitgebeeld dat Jezus in dit opzicht de weg van Israël gaat. Anders dan Israël bezwijkt Jezus in de woestijn van het leven echter niet voor de verzoeking.’

Paasproject

Ook tegen de aanduiding ‘vastentijd’ is niets in te brengen. Als we maar niet vergeten, dat die tijd wezenlijk lijdenstijd is. Het gaat in de periode voorafgaande aan Pasen niet om menselijke boetedoeningen maar om het lijden van Jezus. In de protestantse gemeente Hellendoorn is dat gezichtspunt bepalend voor de keuze van het paasproject voor de kindernevendienst. In beginsel volgen we het rooster van ‘Kind op zondag’. Maar kindernevendienstleiding en dominees bekijken wel elk jaar bij de veertigdagentijd of het lijden van Jezus in prediking en vertelling voldoende uit de verf kan komen.

Enkele jaren geleden lazen we dan ook niet uit Nehemia, wat toen op het rooster van ‘Kind op zondag’ stond. We volgden een andere methode, ‘Vertel het maar’, met gedeelten uit het evangelie naar Matteüs, onder het motto ‘Op weg naar het heil’.

In dit verband het volgende. In 2007 heeft prof. dr. Geurt Henk van Kooten in het boekje Het Oecumenisch Leesrooster (1977-2010) onder de aandacht gebracht, dat de nieuwtestamentische brieven op kerkelijke roosters veronachtzaamd worden, wat hij een kwalijke zaak vindt. Terecht, wat mij betreft. Maar niet minder kwalijk vind ik dat de Bijbelgedeelten voor de veertigdagentijd op die roosters soms moeilijk met het lijden van Jezus in verband te brengen zijn. Als prediker moet men dan halsbrekende toeren uithalen. In zulke gevallen verlang ik terug naar de tijd waarin de roosters niet zo dominant waren. In de periode van voorbereiding op Pasen las men gewoon over het lijden van Jezus. Daar gaat het toch om?

Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay