Terug naar overzicht

Theologie
Rooms-katholiek

"Rome en de strijd om een vrije Bijbeluitleg"

Reformatorisch Dagblad

26 AUG 2014

book-2073020_1280

Terug naar overzicht

Er is de laatste decennia in de Rooms-Katholieke Kerk meer belangstelling voor het onderzoek van de Bijbel. Vele eeuwen kwam de Bijbel nauwelijks ter sprake in kerk (liturgie) en gezin. Frappant gegeven is dat paus Pius IX in 1864 –nu 150 jaar geleden– in de Syllabus seu collectio errorum tot de vele dwalingen van zijn tijd ook de stichting van de Bijbelgenootschappen rekende. Kent Rome wel een vrije exegese van de Bijbel?

Pius IX, paus van 1846 tot 1878, stond aanvankelijk positief tegenover moderne ontwikkelingen in zijn tijd, maar veranderde van standpunt na de revolutie van 1848. In zijn ”Syllabus seu collectio errorum” (Overzicht van dwalingen), die als bijlage bij de encycliek ”Quanta cura” verscheen, werd een sterk afwijzende houding aangenomen ten aanzien van de moderne wetenschap, het liberalisme en het rationalisme. Daarin werden ook de Bijbelgenootschappen genoemd. Juist in de negentiende eeuw ontwaakte de protestantse zending en ontstonden er verschillende bijbelgenootschappen, zoals het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) in 1814.

Het was deze paus die onder druk van politieke omstandigheden en de niet-aflatende dreiging van het moderne denken in 1869 tot het bijeenroepen van een concilie besloot, dat het Vaticaans Concilie werd genoemd. Later, na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), sprak men over dit concilie als het Eerste Vaticaans Concilie. Op dat concilie werd het omstreden dogma van de pauselijke onfeilbaarheid afgekondigd.

De worsteling met de moderne wetenschap ging verder onder paus Leo XIII (1878-1903). Leo XIII moedigde wel moderne wetenschappelijke ontwikkelingen aan en het Bijbellezen door leken, wat een vooruitgang was ten opzichte van zijn voorganger Pius IX, maar de hernieuwde interesse in de Bijbel mocht niet in strijd zijn met de leer van de kerk.

Onder Pius XI (paus van 1922 tot 1939), in het interbellum, begon er wat te veranderen op het punt van het onderzoek van de Bijbel. De beweging van de ”nouvelle théologie” (nieuwe theologie) zette zich in voor herbronning, van de Bijbel en van de werken van kerkvaders, contra de scholastieke leer van een stelsel van door de kerk geautoriseerde onveranderlijke waarheden.

Het pontificaat van Pius XII (1939-1958) kenmerkte zich door ”het tijdperk van de bewegingen”, zoals de Bijbelbeweging, de liturgische beweging en de oecumenische beweging. De Bijbelbeweging bracht een intensieve studie van de Bijbel met zich mee, waarbij de spanningen wel toenamen als gevolg van het gebruik van de historisch-kritische methode.

Pius XII hield in de encycliek ”Divino afflanta spiritu” (1943) enerzijds vast aan het goddelijk auteurschap van de Bijbel, anderzijds had hij oog voor de historische en literaire aspecten van de tekst. De Schrift ís niet openbaring, maar bevat openbaring en deelt openbaring mee, zo was de teneur van het geschrift. Pauselijke uitspraken en kerkelijke documenten lieten daarna een steeds toenemende waardering van de menselijke kant van de Schrift zien en de noodzaak van een zelfstandige, niet door dogma en kerk bepaalde studie van de Schrift.

Schrift als norm

Een belangrijk beginsel bij de Reformatie was het sola Scriptura, de Heilige Schrift als norm voor de kerk. Ook Rome belijdt de gehele Schrift als het onfeilbare Woord van God. Maar de Schrift wordt beschouwd als ”bron” van openbaring, waarbij het ”putten” al heeft plaatsgehad. Wat in de kerk gebeurt is niet anders dan de ontwikkeling en ontvouwing van de traditie als gelijkwaardige openbaringsbron.

In de encycliek van Leo XIII uit 1893 (”Providentissimus Deus”) staat dat God de Schriften heeft toevertrouwd aan de kerk en dat zij (de kerk) de „volkomen zekere leidsvrouwe en leermeesteres” is. Daarmee hangt samen dat volgens de rooms-katholieke leer het lezen van de Heilige Schrift niet noodzakelijk, maar wel nuttig is.

Tijdens het vernieuwingsgezinde Tweede Vaticaans Concilie kwam er duidelijk meer oog voor de preek en de studie van de Schrift. Het concilie moedigt het lezen en de bestudering van de Schrift aan, in de eerste plaats aan alle geestelijken. Ook in het decreet over de priesteropleiding wordt het belang van de Schrift benadrukt. Studenten moeten in de theologische vakken nauwgezet de rooms-katholieke leer uit de goddelijke openbaring kunnen putten, maar tegelijkertijd wordt de Heilige Schrift als het ware „de ziel van de gehele theologie” genoemd. De dogmatiek dient zo te worden uiteengezet dat allereerst de Bijbelse thema’s naar voren komen.

Toch blijft Vaticanum II uiteindelijk dubbelzinnig als het gaat om de centrale plaats van de Schrift. De vergadering benadrukt de onlosmakelijke band van Schrift en ”heilige overlevering”. Zij spreekt uit dat „de Kerk haar zekerheid over al het geopenbaarde niet put uit de Schrift alleen. Daarom moeten beide, overlevering en Schrift, met gelijke toewijding, vroomheid en eerbied worden aanvaard en vereerd”, hier het Concilie van Trente citerend.

In vroeger tijden werd de Bijbel het gewone volk onthouden. In dat opzicht is het een verademing om in de stukken van Vaticanum II te lezen dat de toegang tot de Heilige Schrift voor de christengelovigen „wijd” moet openstaan. De kerk draagt er „moederlijk” zorg voor „dat er in de verschillende talen geëigende en juiste vertalingen worden gemaakt, vooral uit de oorspronkelijke teksten van de heilige boeken. Wanneer deze, als de gelegenheid zich voordoet en met toestemming van het kerkelijk (!) gezag, ook in samenwerking met de gescheiden broeders worden gemaakt, kunnen deze vertalingen door alle christenen worden gebruikt”. Hier is duidelijk een correctie op de veroordeling van de Bijbelgenootschappen door Pius IX aanwezig.

Minder star

De rooms-katholieke visie op kerk en openbaring maakt als zodanig een beroep op de Schrift tegenover de kerk moeilijk. De Schrift is document van het geloof van de kerk, maar de betekenis van de Schrift als getuigenis van Gods spreken tot de kerk, ook in kritische zin, blijft op de achtergrond. Pas de traditie van de kerk garandeert dus het rechte verstaan van de Schrift. De traditie garandeert de Schrift en niet omgekeerd. De eigenlijke Schriftkennis komt via de kerk tot stand.

De verhouding van de kerk tot de Schrift is sinds Vaticanum II wel minder star en onvrij geworden. Men is meer onder de indruk gekomen van de noodzakelijkheid van eerlijke Bijbelstudie en van het ontdekken van de ware zin van de Schrift.

In 2008 stond tijdens de bisschoppensynode als thema ”Het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk” centraal. Paus Benedictus XVI schreef in zijn ”apostolische postsynodale exhortatie” dat in de laatste decennia de ontvankelijkheid van het kerkelijk leven voor het thema van het Woord van God groter is geworden, „waarbij in het bijzonder wordt verwezen naar de christelijke openbaring en de Heilige Schrift.” Maar Schrift, kerk en eucharistie vormen een onverbrekelijke eenheid, zo blijft hij klassiek rooms denken. Terwijl het Woord „in zekere zin” het middelpunt van het christelijk leven is, zo is de eucharistie „bron en hoogtepunt” van het leven en de zending van de kerk.

We zien dat in de huidige Rooms-Katholieke Kerk het besef groeit dat er te weinig Schriftkennis is. Bisschop De Korte vertelt in zijn memoires hoe in zijn ouderlijk huis kerk en geloof weliswaar heel belangrijk waren, maar de Heilige Schrift in de huisliturgie geen rol speelde. „Thuis werd er veel gebeden maar de Heilige Schrift was iets voor school en voor in de parochiekerk.” De Korte constateert dat in snel tempo wezenlijke Bijbelse noties uit het geheugen van de katholiek verdwijnen. Onderzoeken wijzen volgens hem uit dat katholieken nog minder van de Schrift weten dan buitenkerkelijken.

Toenadering?

De bekende voorstelling dat Rome Bijbel en traditie gelijkschakelt en de Reformatie zich alleen op het Woord beroept, klopt volgens Van den Brink en Van der Kooi niet meer, zo schrijven zij in hun christelijke dogmatiek. De laatste decennia is volgens hen bij protestanten het besef gegroeid dat ook zij feitelijk met een „voedende traditie” te maken hebben, en omgekeerd hebben rooms-katholieken oog gekregen voor de prioriteit van de Bijbel. Protestanten zien in dat zij de Bijbel lezen op de schouders van anderen die hen zijn voorgegaan.

Het sola Scriptura houdt volgens Van den Brink en Van der Kooi in dat traditie geen beslissend gezag ten aanzien van de Schriftuitleg heeft. Het betekent niet dat er in de kerk geen andere gezaghebbende documenten mogen zijn, zoals belijdenisgeschriften, die echter niets anders behoren te doen dan de Bijbel na te spreken. Dat is echter wat anders dan het rooms- katholieke traditiebegrip, dat vooral in de late middeleeuwen allerlei elementen wilde rechtvaardigen die in de Bijbel niet konden worden teruggevonden.

De kwestie van Schrift en traditie zal zeker aan de orde komen op weg naar de herdenking van 500 jaar Reformatie. Algemeen wordt in brede oecumenische kringen erkend dat de Schrift niet los van de traditie verkrijgbaar is. Maar of de Bijbel werkelijk vrij ”tegenover” de kerk is, is een zaak waar het laatste nog niet bij Rome over is gezegd. Rome blijft een vrije exegese van de Bijbel lastig vinden, al zal het dit feit in toenemende mate moeten accepteren. Het bestaan van de eigen Katholieke Bijbelstichting is daar een bewijs van.

Afbeelding van AgnieszkaMonk via Pixabay